Beheerd door de Koning Boudewijnstichting

Zaadjes van verandering planten

Terug naar overzicht

Het begon met de liefde voor een land en een taal. Toen ging Bieke Vanheulebrouck, pediatrisch kinesiste, zich ook afvragen hoe ze in Zweden haar beroep benaderen. Met de steun van het Fonds Dokter Daniël De Coninck verbleef ze twee maanden daar. Ze keerde terug met meer vragen dan antwoorden over hoe we hier zorg in de eerste lijn organiseren.

Bieke Vanheulebrouck had niet verwacht dat de confrontatie met de Zweedse aanpak haar zulke fundamentele vragen zou doen stellen over haar beroep. Het is in de eerste plaats die twijfel die ze wil doorgeven aan haar collega’s pediatrisch kinesisten via de bijscholingen die ze organiseert.

“We werken te veel op automatische piloot of we doen wat we geleerd hebben aan de universiteit”, zegt Vanheulebrouck. “Ik wil dat we kritisch durven te kijken naar waar we mee bezig zijn, ons de vraag stellen waarom we doen wat we doen. Ik wil collega’s aanmoedigen om daarvoor ook naar het buitenland te kijken.”

Eerste of tweede lijn?
De eerste schok toen ze zelf in Zweden meeliep in een kinesistenpraktijk, een kinderziekenhuis en een school, is dat haar beroep in de eerste lijn in Zweden gewoonweg niet bestaat. “Het werk dat ik doe, is in Zweden een zaak van de gespecialiseerde tweede lijn.”

In haar eigen praktijk in West-Vlaanderen ziet Vanheulebrouck kinderen met neuromotorische achterstand, met neuromotorische stoornissen of kinderen met een hersenletsel. In Zweden hebben ouders van een zorgkind vaak een persoonlijke assistent die de kinderen begeleidt, ook op school.

“Hier in België streven we naar een leven dat wij ‘normaal’ noemen en we proberen iedereen in die mal te duwen. In Zweden wordt veel meer aanvaard dat iedereen anders is, en anders functioneert. Inclusie is de norm, dat is daar de mentaliteit in de samenleving.”

Kinderen met neuromotorische stoornissen of een hersenletsel gaan in Zweden vaker naar een gewone school, met de begeleiding van de persoonlijk assistent. “Die assistent zorgt ervoor dat het kind de oefeningen doet die de kinesist heeft bepaald, of de hulpmiddelen juist gebruikt. In België doe ik dat in mijn praktijk.”

Evenwicht werk-privé
De meeste pediatrisch kinesisten die hier in de eerste lijn staan, zien hun patiënten wekelijks. In Zweden, waar ze in de tweede lijn staan, zien ze de kinderen een of twee keer per jaar om de situatie te evalueren, te bekijken of de oefeningen en de hulpmiddelen nog volstaan, en vragen te beantwoorden.

“Dat heeft ook gevolgen voor de werkuren en de combinatie tussen arbeid en gezin voor kinesisten in Zweden”, zegt Vanheulebrouck. “Pediatrisch kinesist is daar een negen-tot-vijfbaan, een baan in loondienst ook. Het is daar bijvoorbeeld vanzelfsprekend dat je vrij neemt wanneer je kind ziek is, of dat je verlof kan nemen voor een oudercontact. Ouders van een kind met een handicap kunnen vrij nemen tijdens de kantooruren om met hun kind naar de kine te gaan.”

Ik wil dat we kritisch durven te kijken naar waar we mee bezig zijn, ons de vraag stellen waarom we doen wat we doen.

— Bieke Vanheulebrouck

Minder baby’s naar de kiné en minder schrijfmotoriek ondersteuning
De tijd die ouders voor hun kinderen kunnen uittrekken in Zweden, heeft ook gevolgen op andere vlakken, stelde ze vast. De afgevlakte hoofdjes die ze in haar praktijk ziet bij baby’s, zijn er veel minder in Zweden of komen in elk geval minder bij de kinesist terecht. “Ouders kunnen er langer thuisblijven om de ontwikkeling van hun kind in dat eerste jaar te begeleiden, in plaats van de baby na drie of vier maanden naar een onderbemande crèche te sturen.”

De helft van de patiënten in haar praktijk komt ook omwille van problemen met de schrijfmotoriek. “Iets wat kinesisten in Zweden nauwelijks zien. Dat komt door de tijd die kinderen krijgen om hun fijne motoriek te ontwikkelen en de mate waarin ondersteuning wordt geboden op school. De druk op kinderen hier in Vlaanderen in de tweede en derde kleuterklas ligt veel hoger. Kinesisten moeten hier problemen oplossen die ons onderwijs veroorzaakt.”

Gemeenschappelijke verantwoordelijkheid
Dat is het tweede wat Bieke Vanheulebrouck enorm getroffen heeft: de mate waarin cultuurverschillen, verschillen in de manier waarop een samenleving wordt vormgegeven, een impact hebben op alles, ook op hoe de zorg in een land georganiseerd wordt. “Dat maakt het niet zo evident om de vertaalslag te maken naar werk en leven hier.”

“De Zweden leggen veel nadruk op de verantwoordelijkheid van mensen.” Van ouders wordt verwacht, zodra is uitgelegd hoe ze de oefeningen moeten doen, dat ze dit thuis ook doen. “Dan is het niet nodig om wekelijks of zelfs meerdere keren per week je patiënt te zien, zoals dat hier in België het geval is. Ik vroeg aan een Zweedse collega wat er gebeurt als ouders die oefeningen dan niet doen. ‘Dat is niet jouw verantwoordelijkheid, jouw verantwoordelijkheid is ervoor zorgen dat ze weten wat ze moeten doen en hoe’, antwoordde die.”

Ouders meer betrekken en hun die verantwoordelijkheid teruggeven, is een van de elementen die Bieke Vanheulebrouck in haar eigen praktijk nog meer probeert toe te passen na de studiereis naar Zweden, “rekening houdend met de verschillende context voor ouders hier”. “Dat betekent ook ouders de kans te geven de oefeningen te proberen, in plaats van ze zelf te doen omdat het sneller gaat.”

Zaadjes blijven platen
Vanheulebrouck zegt ook meer tijd te willen besteden aan het uitzoeken welk traject een kind echt nodig heeft, “in plaats van een batterij standaardonderzoeken te doen die zijn zelfvertrouwen ondermijnen, en meteen voor problemen met schrijfmotoriek een reeks van zestig beurten op te starten. Dat is een verspilling van tijd en middelen. Als een kind na 18 sessies niet voldoende vooruitgegaan is, is er meestal een onderliggend probleem dat een diepgaandere diagnostiek vraagt in de tweede lijn.”

In Zweden zag ze geen opvallende nieuwe methodes of vernieuwende behandelingen. Zelfde materiaal, zelfde matten, zelfde speelgoed. “In België zijn we misschien zelfs innovatiever dan in Zweden.” En ze is ook niet blind voor de nadelen van hun aanpak. “Bepaalde milde motorische leerstoornissen worden daar gemist, en dat kan lastig zijn voor het kind dat ermee moet leren te leven.”

Toch blijft ze in de bijscholingen die ze organiseert voor haar netwerk van 800 collega’s, en in de nieuwsbrief die ze wekelijks uitstuurt, verwijzen naar het land waar ze haar hart verloren heeft. Ze probeert andere pediatrische kinesisten te prikkelen en te inspireren, wetenschappelijk onderzoek over wat werkt en wat niet werkt breder te verspreiden. “Wist u dat ze in Zweden niet doen aan meermaals per week stretchen bij kinderen met hersenverlamming? Er is weinig evidentie dat het nuttig is. Toch blijven we het hier in België doen. Ik wil blijven praten over Zweden, over die grote verschillen in mentaliteit. Zaadjes planten.”

Projectoproep ‘Beurzen voor eerstelijnsprofessionals’

Wil jij zelf aan de slag met nieuwe of versterkte vormen van samenwerking tussen eerstelijnsactoren en erkent de persoon met een zorg- en ondersteuningsnood als partner? Bent u bereid uw ervaringen te delen en in te zetten op nieuwe samenwerkingen? Dan kunnen de beurzen van het Fonds Dr. Daniël De Coninck u interesseren! Deze beurs is dus gebonden aan een persoon die nieuwe kennis wil opdoen of ontwikkelen door:

– (actie-)onderzoek te doen naar een thema dat verschillende eerstelijnsactoren aanbelangt en samenbrengt en dat hun dagelijkse praktijk en patiëntenzorg concreet wijzigt; Het thema impliceert een samenwerking tussen verschillende disciplines.

– een studie-/immersiereis te ondernemen in België of in het buitenland om vernieuwende samenwerkingspraktijken te ontdekken en deze te vertalen naar zijn/haar dagelijkse praktijk.

Dien je dossier in tot en met 9 september via deze link indien je de beurs wenst te laten storten op je eigen rekening.
Indien u wenst dat het bedrag op een derdenrekening wordt overgeschreven, gelieve dan het kandidaatsdossier ‘derdenrekening‘ in te vullen.

Terug naar overzicht